opgewassen zijn tegen (v) (situatie) | kunna klara (v) (situatie) |
opgewassen zijn tegen (v) (taak) | kunna gå i land med (v) (taak) |
opgewassen zijn tegen (v) (taak) | vara vuxen (v) (taak) |
opgewassen zijn tegen (v) (situatie) | kunna palla för (v) (situatie) |
opgewassen zijn tegen (v) (situatie) | vara duktig nog för (v) (situatie) |
opgewassen zijn tegen (v) (taak) | kunna palla för (v) (taak) |
opgewassen zijn tegen (v) (taak) | vara duktig nog för (v) (taak) |
opgewassen zijn tegen (v) (taak) | kunna klara (v) (taak) |
opgewassen zijn tegen (v) (situatie) | kunna gå i land med (v) (situatie) |
opgewassen zijn tegen (v) (situatie) | vara vuxen (v) (situatie) |